Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De [9]stouthartigen zijn beroofd geworden; zij hebben hun [10]slaap gesluimerd; en [11]geen van de dappere mannen hebben hun handen gevonden. 9. Hebr. sterken van hart. 10. Dat is, den langen slaap, den dood. Verg. Jer.51:39,57; hfdst.13 vs.4. Dit wordt bij sommigen geduid op de verslagenen van den engel ten tijde van Hizkia; 2 Kon.19:35. 11. Hebr. alle mannen der dapperheid hebben hunne handen niet gevonden; dat is, zij zijn als handeloos geweest, hebben tegenweer kunnen bieden.